Vanochtend hebben we afgesproken met gids Julie Guidotti op een parkeerplaats middenin Bellinzona. We laten het prachtige Lago Maggiore en het aangeharkte campingstrand dus even voor wat het is. Julie rijdt ons in haar Nissan Qashqai omhoog naar het hoogste van de drie kastelen van Bellinzona, Castello di Sasso Corbaro, uit de 15e eeuw.
Julie is, misschien anders dan haar naam doet vermoeden, volbloed Amerikaanse. Ze woont al meer dan 25 jaar in Ticino en is getrouwd met een Italiaanstalige Zwitser die net als zij zijn Duits wilde verbeteren aan een universiteit in Duitsland. Ze beheerst de Zwitserse vaderlandse geschiedenis tot in de details, maar heeft moeite ons bij de les te houden; we vinden haarzelf veel interessanter en vragen honderduit. Dus tussen de ruziënde Milanese families de Visconti’s en de Rusca’s door, vertelt ze waarom het zo belangrijk is je talen te spreken in Ticino. Maar acht procent van de Zwitsers spreekt Italiaans, dus wil je carrière maken bij overheid, bedrijfsleven of toerisme, dan zul je toch echt je best moeten doen meertalig te worden. En dan hebben we het niet eens over de kleine groep mensen in Graubünden die de vierde officiële taal van Zwitserland spreken, Reto-Romaans, in totaal een half procent. Haar eigen 15-jarige zoon spreekt nu Italiaans, Engels en Duits, en leert ook Latijn, iets wat niet exclusief of elitair is, veel scholieren in Ticino doen dat.
Nog even over die Milanese families: Bellinzona was in de middeleeuwen een bij machthebbers geliefde stad door haar uiterst strategische ligging pal bij twee Alpenpassen (Gotthard en Bernardino), en door het heffen van tolgeld een lucratieve inkomstenbron. Milaan ligt maar zo’n 100 km naar het zuiden, en terwijl de Milanese hertogen aan het harrewarren waren, drongen de nogal krijgshaftige Zwitsers vanuit het noorden ook op. Vanwege financieel gewin, maar ook omdat ze Milaan iets te dichtbij vonden liggen, ze wilden een buffer. Vandaar dus die drie kastelen: om de boel onder controle te houden.
We dalen af naar het tweede kasteel, Castello di Montebello uit de dertiende eeuw, de favoriet van Julie. Een echt kasteel met een ophaalbrug, een eigen waterput en een kerker. In die kerker zitten nu geen gevangenen meer, maar hangen salamiworsten te drogen. Je kunt zelfs workshops ‘salami maken’ volgen, en na de vereiste droogtijd krijg je je worsten thuisgestuurd. Althans, als dat thuis in Zwitserland is. De salami wordt overigens ook bij de supermarkt verkocht. En ook leuk, vindt Julie, ieder jaar is er een middeleeuws festival met verklede mensen en rollenspelen.
Het derde kasteel is het Castelgrande dat op een hoge rots in het centrum van de stad is gebouwd in de tiende eeuw. In de jaren negentig is het ingrijpend gerestaureerd, en is er zelfs een lift gebouwd – wat we stiekem wel heel comfortabel vinden, want het is best warm vandaag. Toen de drie kastelen in aanmerking kwamen om op de Werelderfgoedlijst van Unesco te komen, waren die liften en ook nog wat andere betonachtige renovaties, wel even een dingetje. Maar gelukkig voor Bellinzona heeft Unesco in 2000 besloten de drie kastelen toch toe te laten. Op de plek van Castelgrande zijn zo’n 6000 jaar oude sporen van bewoning gevonden, in het museum wordt het een en ander uitgelegd.
We lopen door het centrum terug naar de camper. Overigens is het wel mogelijk (gratis) bij de bovenste twee kastelen te parkeren met een camper, maar het is passen en meten. Er rijdt ook een toeristentreintje vanaf het Piazza Collegiata. Julie wijst ons een lekker gelateria en verzucht: “Ticino is the best of both worlds.” Aan de ene kant het lekkere Italiaanse eten en drinken en de relaxte mentaliteit, en aan de andere kant de Zwitserse efficiency. Ze wil nergens anders meer wonen.
We zetten de camper weer op de camping neer en pakken het openbaar vervoer voor het middagprogramma. Er rijdt een gratis campingbus naar de aanlegplaats voor de lijnboot van Tenero naar Locarno. Vandaar gaan we met de kabeltrein Locarno – Madonna del Sasso – Orselina naar boven.
Daar pakken we de kabelbaan naar Cardada en dan nog de stoeltjeslift naar Cimetta. Een heel geestige stoeltjeslift: je zit er zijwaarts in. Niet handig met ski’s lijkt me, maar wel een belevenis.
Het begint behoorlijk te betrekken en het rommelt in de verte. Onweer in de bergen is niet fijn, dus we raffelen ons programma af. Gauwgauw naar de top van de Cimetta waar je in één oogopslag zowel het laagste punt van Zwitserland kunt zien, het plaatsje Brissago (197 m) aan de oever van het meer, als het hoogste punt, de Dufourspitze van 4634 m. In feite is natuurlijk het Lago Maggiore het diepste punt. Brissago (bij de Brissago-eilanden) zien we liggen, maar de Dufourspitze hult zich in donderwolken.
Beneden aan het meer valt het weer reuze mee, dus we kunnen nog een duik in het water nemen. Zwommen we gisteren tussen de eenden, vandaag zie ik een fuut van heel dichtbij en een zwaan iets verder weg. En omdat die vogels natuurlijk alleen een hoofd zien van ongeveer hun eigen formaat, zijn ze helemaal niet bang. Na het zwemmen kun je afdouchen aan het strand – sommige mensen krijgen last van open water waar watervogels in zwemmen. Vanavond eten we een hapje in het restaurant vlakbij de camping dat ook Campofelice heet, maar wel zelfstandig is. Er staat een Italiaanse kok in de keuken, dus onze pizza en risotto smaken heel lekker en authentiek. Een ijsje nemen we op de camping: daar wordt in de circustent hemels homemade ijs verkocht van een ijsmaker uit de buurt.