The have a people problem

We maken een tweedaagse tour naar Fraser Island, het grootste (123 x 30 km) zandeiland ter wereld. De camper laten we aan de stroom gekoppeld op de camping staan, want eerdere ervaringen leerden dat de koelkast het niet leuk vindt om alleen op de accu te moeten koelen.

Om 7.45 uur stopt de shuttlebus van Fraser Explorer Tours voor de ingang van de camping, en stappen we in bij chauffeur Warren, die ons de komende dagen onder zijn hoede neemt. Zo’n 16 km verderop lost hij ons bij de haven om aan boord te gaan van de ferry die ons naar Fraser Island brengt. Na de luxe tochten van de afgelopen week is het even wennen aan een eenvoudige veerboot met harde bankjes, maar met een kopje oploskoffie in het zonnetje op het bovendek komen we de overtocht van een uur goed door.

Bij Fraser Island aangekomen gaan de terreinbussen en -auto’s eerst van boord; je mag het eiland niet op met een gewone auto, vanwege het ontbreken van normale wegen. Een groot gedeelte van het (harde) zandstrand doet dienst als highway, en in het regenwoud zijn een soort bulldozersporen uitgefreesd. De deelnemers aan de Fraser Explorer Tours worden over verschillende bussen verdeeld: voor de dagtocht en de tweedaagse tocht.

De bussen zijn van Duitse origine: MAN. Warren is apetrots op zijn wagen, en het is grappig dat je aan de buitenkant eigenlijk helemaal niet ziet wat een enorme krachtpatsers dit zijn. De sporen in het zachte zand hebben tussen links en rechts soms hoogteverschillen van ongeveer een meter, en de bus zoekt zich hotsend en botsend een weg over het eiland. Eventuele tegenliggers duiken de berm in – een berm die bestaat uit regenwoudstruiken en -bomen dus het is soms even zoeken naar een minder begroeid stuk.

Onderweg zonder weg

Terwijl we vrolijk heen en weer stuiteren neemt Warren het programma van vandaag met ons door. We gaan vrij veel doen, maar in een véél rustiger tempo dan de dagbezoekers, bevestigt hij onze keus voor een tweedaagse tocht. Alleen het feit dat er geen morning coffee is en dat de lunch pas tegen tweeën gepland staat vindt men iets minder geslaagd.

We starten met een swim in het Lake Mackenzie, een van de ruim veertig zoetwatermeren op het eiland. Het meer wordt alleen door regenwater gevoed, en er is geen doorstroom en afwatering dus of we ons zo schoon mogelijk willen gedragen: van tevoren naar de wc gaan en geen sprankje afval achterlaten.

Het water heeft een betoverend turquoise kleur en voelt zijdezacht aan op je huid. Hier zouden we uren willen blijven maar nee: Het Programma Roept.

Terwijl hij ons naar de volgende stop brengt, vertelt Waren honderduit over het eiland, de natuur en de geschiedenis. Zijn accent is sterk, en zijn stopwoordjes (vooral ‘all in all’, spreek uit ollenoll) nogal talrijk, maar we steken toch het een en ander op. En hij geeft tips om deze trip te overleven, ook mooi meegenomen. Als je gebeten wordt door een slang: stil blijven staan. Niet gaan lopen. Want dan verspreidt het gif zich via je lymfevaten. Gewoon roepen tot hij komt en dan verbindt hij stevig de bijtplek met het verband dat hij altijd in zijn zak heeft. (En vervolgens komt de hele helikopterreddingstoestand in actie.)

En kom je dingo’s tegen, de wilde honden die hier leven, keer ze dan nooit je rug toe. Dan vallen ze aan. “They have a people problem.”

In het bos nooit het pad verlaten. Nooit. Mensen die dat doen overleven het niet altijd.

En niet zwemmen in de oceaan. Er leven veel giftige dieren en grote haaien en er zijn gevaarlijke stromingen.

Mooi eiland, dit.

Warren dropt ons voor een boswandeling in het subtropische open regenwoud, en wijst ons de route langs Wanggoolba Creek, een sprookjesachtige beek met een witte zandbodem. “Ik pik jullie aan het eind weer op, gewoon het pad volgen.” We zouden niet anders durven.

Lieflijke beek

We moeten overigens wel uitkijken voor de pijnbomen hier, ze kunnen drie kilo zware pijnappels laten vallen die ‘injury or death’ tot gevolg kunnen hebben. Maar dat is vooral in november en december, dus geen zorgen. Maar wees wel voorzichtig.

Voor de late lunch gaan we naar het resort waar we ook overnachten. Het buffet ziet er aardig uit, maar blijkt te bestaan uit nogal smakeloos groothandels-voedsel. Martijn had aangegeven als dieetwens dat hij zoutarm moet eten, maar daar is niks mee gedaan. Geen probleem, de kok kookt wel apart wat voor hem. Helaas lijkt deze kok dat koken nogal letterlijk te nemen: hij mikt gewoon alles (kip, groente) in een pan kokend water en vist het er na tien minuten weer uit. Of dat echt zo is weet je natuurlijk niet, maar aan Martijns sippe gezicht te zien smaakt het wel zo.

In de middag rijden we dan echt over het strand. Vooraf dacht ik dat het strandrijden vooral een boys-with-toys-dingetje was, maar het blijkt ook puur functioneel. Op het strand kun je namelijk op een comfortabele manier flink doorrijden, terwijl dat in het binnenland onmogelijk is.

Met een vaartje van tegen de 80 km over het strand

Warren parkeert de bus bij het wandelpad naar Lake Wabby. De wandeling is zo’n 2,5 km over een rul en flink glooiend zandpad (en dan ook weer terug). Niet iedereen heeft er zin in dus een paar mensen blijven achter. “Niet de oceaan in!”, roept Warren nog voordat hij als hekkensluiter de groep achternaloopt.

Lake Wabby is een grote verrassing, maar anders dan Lake Mackenzie. Wabby ligt hoog in de Hammerstone Sand Blow en is diepgroen van kleur. De zandoever is steil, echt steil, en loopt onder water even steil door dus je kunt al snel niet meer staan. (Fraser Island is geen plek om te leren zwemmen, aldus Warren. Je moet het echt al kunnen.) Er gaat bijna niemand van onze groep het water in, en wij vinden dat ze echt wat missen; in deze waanzinnige omgeving is zwemmen een belevenis. Ook dit water is heerlijk zacht en het ruikt een beetje turfachtig.

We overnachten in het Eurong Beach Resort, dat dingo-vrij is. De omheining is dingo-proof en er zijn wildroosters in de toegangswegen waarboven stroomdraden gespannen zijn. Die dingo’s zijn echt geen aardige honden. ‘Asian wolves’, noemt Warren ze.

Voordat we naar onze kamers mogen, moeten we aangeven of er dieetwensen zijn voor de picknick-lunch van morgen. We krijgen broodjes ham-kaas, en voor vegetariërs wordt de ham eraf gelaten. Voor Martijn verzinnen ze ook een oplossing: ze laten zowel de ham als de kaas weg, krijgt hij een broodje met een blaadje sla. “Maar ik mag wel ei”, probeert hij nog. Maar nee, eieren hebben ze niet.

De hotelkamers zijn goed, met een eigen terrasje waar je (dingo-vrij) kunt borrelen met aankopen uit het resort-winkeltje.

Fijne hotelkamer

Om 18.30 uur eten, stelt Warren voor, gezellig allemaal tegelijk. Hij probeert hardnekkig een groepsgevoel te kweken, maar tevergeefs. De mensen zijn blijkbaar te divers en de tijd te kort.

Het avondbuffet is gelukkig een stuk lekkerder dan de lunch, en vooral de enorme toetjesschalen vinden gretig aftrek. Appelcrumble met vanillesaus, bananenpudding, bosvruchtenbavarois, cheesecake, mmm.

Vandaag gereden: geen idee


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *